Anderhalve maand na zijn dood begint ze aantekeningen te maken. Om ditmaal haar gevoelens van rouw vast te leggen, om deze niet te vergeten. Aanvankelijk is het nog niet het begin van een boek, maar een vastklampen aan de taal, om te overleven. ‘Rouw is verliefdheid zonder verlossing. Ik ben panisch zonder hem.’
Ruim een maand later spreekt ze Kristien Hemmerechts, die ook haar man heeft verloren. Connie Palmen uit haar verbazing over het feit dat ze met haar schrijven in een dagboekvorm terecht is gekomen, terwijl dit niet haar genre is. ‘Logboek’ klinkt beter, maar dat was het alleen bij aanvang van haar schrijven over haar verlies. Tegen Hemmerechts zegt ze dat ze het dagboek romanesker wil maken om het op en hoger plan te tillen dan alleen een chronologisch verhaal over een ik –figuur.
Haar neiging tot filosoferen en analyseren van de herkomst van taal maakt dat dit dagboek het particuliere ontstijgt. Maar toch blijft het een persoonlijk verhaal over rouw. Dit overigens in tegenstelling tot haar boek ‘ I.M.’ dat voornamelijk een liefdesverhaal was. Toen Hans van Mierlo dat boek las, herkende hij er zoveel in, dat het hem met gemengde gevoelens opviel de tweede ‘enige man’ in haar leven te zijn.
Ik heb het boek in kleine stukjes moeten lezen; anders was het teveel. Het geschrevene heeft een grote intensiteit. Het is wonderlijk dat je van het verhaal weet hoe het afloopt en toch tot op het einde geboeid blijft. Dat is de grote verdienste van Connie Palmen. Het logboek wil geen literatuur worden omdat de fictie ontbreekt en het lijden een grote passiviteit in zich draagt, zo zegt ze zelf. ‘In de rouw ontbreekt de meervoudige zin.’ Ik hoop dat ze zich op haar voorgenomen boek over Judas gaat storten, waar ze mee bezig was toen ze werd overvallen door het verraad van de dood.